De liefde voor fietsen bij de wielrenner Bart Voskamp zat er al vroeg in

Bart fietste binnen 50 minuten als een malle naar huis – daar lag een boterham en een droog shirt op hem te wachten – om vervolgens weer terug te fietsen naar school. De jongens die rookten en baldadig deden, interesseerde hem niet. Iets wat je toen misschien zag als onzekerheid, maar iets dat meer getuigt van zelfvertrouwen. En dat zelfvertrouwen is in de loop van de wielercarrière alleen maar uitgebouwd. Bart begon met lokale fietswedstrijdjes mee te doen, maar reed al snel de oude mannen van vijftig plus eruit. Toen dat gebeurde en vooral toen dat opviel, begon het balletje al snel te rollen. Bart ging meer trainen, sloot zich aan bij een vereniging en mocht al gauw voor selecties fietsen. Hij wist, “ik word nooit zo goed als Joop Zoetemelk, daar was ik wel bescheiden genoeg voor, maar ik zag mezelf wel als de nieuwe Johan van de Velde. Zo’n meesterknecht als hij was, dat wil ik ook zijn.” Hij bracht de kopman naar de top, in voor- en tegenspoed. Hij fietste de rondes van Spanje, Italië en groeide uit tot meesterknecht van Jeroen Blijlevens. Tot het moment kwam dat Bart zelf beter werd. Dat hij degene leek te zijn die die functie van kopman moest dragen. Een zware taak en misschien nog wel zwaarder om je vinger op te durven steken en jezelf naar voren te schuiven als zijnde nieuwe kandidaat. Een typisch gevalletje van zelfvertrouwen in combinatie met de knokker die al vanaf het begin in hem zit.

Vanaf jonge jongen toen hij zich afsloot voor de ‘stoere’ jongens uit de klas, tot de ellenlange tochten op de fiets. Een mentaliteit die je als toerrijder natuurlijk nodig hebt. Maar het zit in je of het zit er niet.

“Je zou kunnen zeggen dat de wielersport mij nog meer een knokker heeft gemaakt, dan dat ik al was. Maar ik denk eigenlijk dat het zich alleen maar meer ontplooid heeft. Het zat er altijd al. Die wielersport heeft mij wel geleerd, dat door hard te werken en zo’n dal te accepteren en ervoor te gaan, het altijd wel goed komt en je beter wordt.”

Bart heeft in de tijd als renner een zware periode gehad privé en nadat hij stopte met de wielersport heeft hij ook echt wel te maken gehad met het zwarte gat. Een herkenbare periode waarin veel topsporters zich na een intensieve tijd bevinden. Een periode waar je vooral jezelf leert kennen. Je bent de enige die op dat moment jezelf er doorheen kan sleuren. Het zwarte gat zat hem bij Bart niet zozeer in gekke dingen doen en helemaal uit z’n dak gaan, maar het zat hem juist in het tegenovergestelde. De structuur die hem al die jaren heeft geleid, die viel weg. Die structuur was blijkbaar zoveel meer dan de wekker, de trainingstijden en de schema’s. De structuur was de opbouw, de opbouw van Bart zijn leven en vooral voor Bart zijn geluk.

Het is altijd inspirerend om te zien dat een echte topsporter alles wil laten om maar toe te kunnen groeien naar dat hoogtepunt waarop hij of zij het beste is, maar niet vaak horen we iets van de verhalen achteraf. Over welke opoffering plaatsvindt ná de sport, over wat er dan allemaal gelaten moet worden en welke keuzes er gemaakt moeten worden. Zo bijzonder en mooi om te zien dat Bart, na een mindere periode, al zijn zaken weer op orde heeft; zijn huidige carrière bij de Enecoploeg te danken heeft aan zijn fantastische fietscarrière en met een brede lach en een trotste twinkeling in zijn ogen vertelt over de kinderen die hij op de wereld heeft gezet en het gezin dat hij mag runnen. Hij fietst nog steeds, let op zijn eten, maar voelt zich vooral vitaal door het geluk dat hem iedere dag toelacht. En daar ben je zelf toch ook echt de koploper van.

Bridget van Alphen

Gepubliceerd in editie 2018- 4/5, augustus 2018